Door Peter Siebe
Aldrin werd geboren in een evangelisch gezin op Curaçao. ‘We gingen ‘s zondags naar de kerk en de zondagsschool’, vertelt hij als ik hem ontmoet, kort na zijn vrijlating. ‘En op woensdag was er Bijbelschool. Ik hoorde daar verhalen over een liefdevolle God, maar mijn vader was alcoholist. Hij heeft me zwaar mishandeld. We werden met stokken geslagen. En thuis moest ik altijd meehelpen. Ik mocht niet bij andere kinderen spelen.
Druk
Op mijn zestiende verhuisde ik van Curaçao naar Nederland om hier verder te leren, met een beurs. Toen ik hier eenmaal was, rook ik de vrijheid. Ik was streng opgevoed en wilde van het leven genieten. Mijn moeder was voor mij moeder en vader tegelijk. Van haar kreeg ik normen en waarden mee. Mannelijke waarden zag ik bij ooms die een goed voorbeeld gaven – maar hun voorbeeld miste ik toen ik naar Nederland ging. Ik deed een opleiding tot machinebankwerker en ging werken bij de Machinefabriek Breda. Ik trouwde en kreeg op m’n 19e een zoon. Ik moest werken, maar ook vader zijn en liefde geven. Die druk kon ik niet aan. Ik startte met een opleiding tot kok en ging in de horeca werken. Daar werd veel cocaïne gesnoven. In die tijd maakte ik twee grote fouten; ik begon met cocaïne en ik ging stelen om aan geld te komen – totdat ik tegen de lamp liep. Ik heb in totaal 15 keer vastgezeten.
Mijn vrouw koos voor de kinderen en wilde niet met me verder. Telkens als ik vrijkwam, was ik een tijdje clean, maar daarna viel ik weer terug. Maar nu doe ik het anders. Toen ik de laatste keer gevangen zat, vroeg ik om hulp aan pastor Fons, de reclassering en de psycholoog. Ik wilde geen drugs meer gebruiken en nooit meer zitten. Ik wilde ook begrijpen waarom ik verslaafd was geraakt. Wat bleek: ik heb PTSS, doordat ik mishandeld ben door mijn vader. En die was weer mishandeld door zijn vader. Ik heb mijn hele rugzak leeggeschud en heb hard gewerkt aan mijzelf.
Patroon
Pas nu, sinds mijn laatste detentie, heb ik mijn patroon ontdekt. Ik dacht altijd dat ik alles zelf moest oplossen. Voordat ik de laatste keer opgepakt werd, was ik teruggevallen. En dat had ik niet verteld aan mijn kinderen. Mijn zoon zei: ‘Had je maar hulp gevraagd!’ In de gevangenis heb ik daarover met pastor Fons gepraat. Ik had een enorm schuldgevoel tegenover m’n kinderen. Ik besef nu dat ze de waarheid van me willen horen. Ik had mijn zoon moeten bellen om te vertellen dat ik in de problemen zat. Dan had het anders kunnen lopen. Toen ik gearresteerd werd, kwam het keerpunt en besloot ik om het anders te doen. Om gewoon eerlijk te zijn, hoe moeilijk dat ook is.
De relatie met mijn kinderen en kleinkinderen is nu enorm verbeterd. Ik ben fulltime papa en opa! Mijn zoon zegt: ‘Het doet me heel goed dat je zo met mij en mijn kinderen omgaat’. Ze zijn gek op mij, er is nu een basis voor het contact. Ze zien dat ik met mezelf aan de slag ben gegaan en geen valse beloften meer doe. We hebben nu echt een band. We zeggen tegen elkaar dat we van elkaar houden en trots zijn op wat er goed gaat. Als je mijn zoon zou vragen wat er bij mij veranderd is, zou hij zeggen: “Ik zie eerlijkheid en een open persoon, niet meer gesloten zoals vroeger.”
Psalmen
Ik heb in de gevangenis aan mezelf gewerkt én aan mijn relatie met God. Ik heb gebeden “God, help me”. Ik ging naar de Bijbelstudie en ‘s zondags naar de kerkdienst. Ik oefende mezelf in op kleine dingen zoals ‘mondzonden’ – grof praten tegen anderen – of iets pikken. Waarom het me nu wel lukt om het anders te doen? Omdat ik het echt zelf wil. En omdat de psycholoog mij serieus nam en mijn trauma uit mijn verleden behandelde. Daar leerde ik om te huilen en mijn emoties te uiten, in plaats van drugs te gebruiken. Ook mijn daderschap neem ik serieus. Ik heb voor de rechtbank mijn excuus en schadevergoeding aangeboden aan de slachtoffers.
Ik heb veel aan mijn Bijbel, vooral aan de psalmen. Ik lees er elke dag in. En als er iets is met mijn kinderen zoek ik iets op wat daarover gaat. Psalm 23 kende ik als kind al. Ik weet uit deze psalm dat God me beschermt en dat ik me nooit alleen hoef te voelen, ook als ik in gevaar ben. Psalm 69 is écht mijn psalm. Daar zit mijn hele leven in. “Red mij God, want ik krijg bijna geen adem meer…, ik blijf steeds om U roepen, maar nu kan ik niet meer. Er komt geen geluid meer uit mijn keel. Ik bleef kijken of ik u zag, maar nu zijn mijn ogen te moe.” Deze psalm gaf mijn moeder me mee; ik kan het hierbij nooit droog houden. Ook Psalm 90 betekent veel voor me: God zal er altijd zijn. Van die psalm maakte ik een eigen versie; die staat in het boek In de stilte van mijn cel.
Ik heb ontdekt dat liefde echt bestaat. Ik heb sinds vier jaar een vriendin. Zij blijft in me geloven, ook al heb ik van alles uitgespookt. Ze ziet ook het goede in mij. Ik ben God dankbaar, dat vertel ik Hem elke dag. Want ik ben clean en gezond en ik heb werk. Ik heb aan mijn basis gewerkt en kijk nu met vertrouwen naar de toekomst.’
Dit levensverhaal staat in de Bajesagenda 2026, een uitgave van het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap die populair is onder gevangenen. Het NBG is een van de organisaties achter de Dag voor de gevangene, 12 oktober 2025, waarop de aandacht voor gedetineerden centraal staat.

Psalm 90 uit In de stilte van mijn cel
Ik ben blij dat God altijd voor me is
Ik voel me veilig bij God
Ik weet dat het leven kort is daarom wil ik voor God leven
Ik weet dat als ik voor God leef ik altijd een gelukkig mens zal zijn en niet meer zal huilen
Ik ben blij dat God mij dag en nacht helpt en troost
Ik denk ik hoef me niet te schamen voor mijn geloof maar wel voor mijn daden
Heer U dank ik dat ik in gevangenschap moest komen en om me te herenigen met mijn gezin
Heer ik ben nu het hert dat naar water verlangt
Tekst geschreven door Aldrin tijdens de gedichtenwedstrijd 2024.
Dit gedicht is opgenomen in In de stilte van mijn cel, verschenen bij NBG en Adveniat en verkrijgbaar in de boekhandel en de NBG-webshop.
Foto: Het kruisje van Aldrin © NBG/Peter Siebe.
Foto: Een gevangenis in Nederland © NBG/Peter Siebe